Dr. F. de Graaff
LEVENSSCHETS Frank de Graaff werd geboren in Rotterdam op 30 juni 1918.
Hij studeerde theologie, met als hoofdvak wijsbegeerte, aan de
Rijksuniversiteit van Utrecht, waar hij in 1951 promoveerde op het
proefschrift Het schuldprobleem in de existentiephilosophie van
Martin Heidegger. De promotor was prof. dr J. Severijn. Het boek
trok ruime aandacht in de pers. Inmiddels was hij in 1947 predikant
geworden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij diende achtereenvolgens
de gemeenten van Well en Ammerzoden, Apeldoorn, Rotterdam en Hattem. In
1984 ging hij met emeritaat. Dr F. de Graaff kreeg als predikant spoedig bekendheid door zijn wijze van preken, waarin bijbelexegese centraal stond. Daarnaast kreeg hij ook aandacht buiten kerkelijke kring doordat hij 'columns' verzorgde in de Haagse Courant en het Rotterdams Nieuwsblad, waarin hij vaak gedachten van grote denkers uit de Westerse cultuur besprak. Ook verschenen artikelen in theologische tijdschriften. De grootste aandacht trok hij als schrijver van een elftal boeken, waarvan Als goden sterven vermoedelijk de bekendste is gebleven.
|
BOEKEN
|
|
Centraal in zijn denken stond het verschijnsel van de
saecularisatie, het verschijnsel dat de Christelijke godsdienst een
steeds bescheidener plaats inneemt in het geheel van de Westerse cultuur. Dr De Graaff raakte diep onder de indruk van het werk van
Friedrich Nietzsche, die luider dan wie ook de ervaring van de
godloosheid van de moderne cultuur uitsprak in zijn woord 'Gott ist
tot'. Een belangrijke vraag is dan: waar doelt Nietzsche op wanneer hij
het heeft over 'Gott'? Voor De Graaff is bij Nietzsche sprake van de god
van de Christelijke cultuur. Vanuit de exegese van bijvoorbeeld Psalm 82
stelt De Graaff, dat diverse culturen geregeerd worden door hun eigen
machten, goden of tussenwezens, die voor hun beleid verantwoording
schuldig zijn aan de hoogste God, de God van Israël. Vragen, die nu
gesteld kunnen worden zijn dan: indien de Westerse Christelijke cultuur
onder leiding staat van een tussenwezen, wie is dan dat tussenwezen en
kan de saecularisatie beschreven worden als een proces van een stervende
god?
|
|
|
Aanvankelijk, in Het Europese nihilisme, meende De Graaff nog dat Nietzsche de Christelijke god verwart met Apollo, de Platonische god. De Graaff zag als oorzaak van de Westerse cultuurcrisis, dat in de Middeleeuwen een vermenging plaatsvond van Grieks en Christelijk denken onder het régime van Apollo en dat in de moderne tijd dit régime wijkt voor de heerschappij van Mefistofeles. Later, in Als goden sterven, kwam de nadruk te liggen op het jaar 1000. De ontwikkelingen na 1000 zijn zo frappant, dat De Graaff vermoedde dat met dit jaar een nieuwe periode aanbreekt en dat de dood van de Westerse god omstreeks dit jaar geplaatst moet worden. |
|
|
In Spinoza en de crisis van
de westerse cultuur werd uiteengezet, dat dan de wereld gesplitst
wordt in twee delen: de natuur en de bovennatuur, waarna omstreeks 1500
een ander gebied als wig tussen natuur en bovennatuur wordt gedreven.
"Boven de Natuur is
geen hemel meer, maar strekt zich de eindeloze moderne kosmos uit."
|
|
|
In Anno Domini 1000 - Anno Domini 2000 werden de
gebeurtenissen rond het jaar 1000 nauwkeuriger geanalyseerd en kreeg de
visie van De Graaff op dit punt een voorlopige afronding: het zijn de
keizer Otto III en de paus Sylvester II, van wie de wereldhistorische
betekenis wordt aangeduid.
Wie schrijft over de Westerse cultuur kan niet nalaten
zich te verbazen over de merkwaardigste instelling van die cultuur: de
Rooms-Katholieke Kerk. Met enige overdrijving zou men kunnen zeggen, dat
eigenlijk het gehele werk van De Graaff hierover ging. De Kerk van Rome
is merkwaardig als zij wordt vergeleken met de Reformatorische Kerken,
maar het contrast met Israël is nog veel groter. Men zou verwachten,
dat de verhouding tussen deze twee godsdiensten vriendschappelijk of
zelfs vertrouwelijk zou zijn, aangezien het Christendom uit het
Jodendom is voortgekomen, maar de relatie tussen die twee is tot op
heden koel of zelfs openlijk vijandig. |
|
|
De laatste tien jaar trachtte De Graaff de
wereldgeschiedenis te interpreteren als een geestelijke strijd tussen
Israël en Rome. In Het geheim van de wereldgeschiedenis begreep
hij deze strijd in het licht van de twist tussen Jakob en Ezau. In
Joodse bronnen zijn opmerkelijke aanwijzingen te vinden: Rome wordt
hierin gelijkgesteld aan Ezau. De Graaff voegde er één aan toe: de
genius van Ezau-Rome is dezelfde als de god van de Westerse cultuur, die
omstreeks het jaar 1000 is gestorven. |
|
|
In de twee delen van Jezus de Verborgene deed De
Graaff een poging de evangeliën van Johannes en Mattheüs te lezen
vanuit deze broedertwist, waarin Jakob Israël is en Ezau het Romeinse
wereldrijk, dat zich voortzet in de Rooms-Katholieke Kerk. Hij hield
zich hierbij, zoals bij hem gebruikelijk, nauwkeurig aan de grondtekst,
maar komt tot een nieuwe exegese, tevens met het doel de verhouding
tussen Israël en Rome, en daarmee
de Westerse cultuur, beter te doorgronden. De twisten tussen de Roomse Kerk en de Oosterse
Kerk,
tussen Roomsen en Protestanten en tussen Protestanten onderling waren
voor hem van minder belang dan het schisma tussen Israël en Rome. Het
vergt inspanning de beide lijvige boeken door te werken. Wie tijdens het
lezen de geloofwaardigheid van De Graaffs these betwijfelt, dient ter
afwisseling de epiloog van het eerste deel te lezen: de Joodse teksten,
die hierin worden medegedeeld vertonen zo'n frappante overeenstemming
met De Graaffs visie, dat de lezer niet anders kan doen dan verder gaan.
|
|
|
Eén van de kenmerken van het denken van dr De Graaff was,
dat hij steeds ongemakkelijke wegen koos en wantrouwen koesterde jegens
voor de hand liggende verklaringen. Wie zich laat leiden door grootse
thema's moet zich wenden tot de diepzinnigste auteurs, die de lezer
vaak voor raadsels stellen. De Graaff heeft er steeds op gewezen, dat
wie inzicht wil krijgen in fundamentele vraagstukken, verlichting
behoeft of, zoals hij het meestal noemde, inwijding. Dit geldt voor de
studie van de Bijbel, maar het geldt ook voor de studie van denkers uit
de nieuwe tijd als Pascal en Goethe en voor de man die De Graaff als een
bijzondere geestverwant heeft ervaren: Nietzsche. Over hem
schreef hij een verhelderend boek, waarbij hij Nietzsche zijn kritiek
niet onthield en erkende dat diens werk veel grofheden en banaliteiten
bevat. Niettemin meende De Graaff - en hij maakt het aannemelijk in
zijn boek - dat Nietzsche één van de grote profeten van de Westerse
cultuur is geweest, die zich slechts laat zien aan degene, die bereid
is een inwijding te ondergaan.
|
|
|
De
noodzaak van inwijding werd door De Graaff uitvoerig en nauwgezet
beschreven in De opera 'Die Zauberflöte' van Mozart.
Mozart was voor hem een levenslange metgezel, die naar zijn inzicht op
een bijzondere wijze was ingewijd. De Graaff zag 'Die Zauberflöte' als
een mysteriespel en gaf een verrassende verklaring van het libretto,
die in het geheel niet strookt met het beeld, dat men zich de laatste
tijd van Mozart en Schikaneder meent te kunnen vormen. En ook hier is
weer sprake van de gestorven god van de Westerse cultuur, nu in de
gestalte van de Zonnegeest, de gemaal van de Koningin van de Nacht. |
|
|
In Israël-Hellas-Rome
tenslotte, het boek dat
enkele maanden voor zijn overlijden werd gepubliceerd, ondernam De
Graaff een poging de metahistorie van de antieke oudheid te schrijven.
Het boek is opgetrokken rond het verhaal van Jakob en Ezau als Israël
en Rome. De derde component van de klassieke oudheid, Hellas, krijgt
hierin zijn plaats. De Graaff geraakte bijzonder onder de indruk van de
schepper van het Hellenisme, Alexander de Grote, en van Caesar, die
diens werk leek te zullen voortzetten. Ook trachtte hij in dit boek de
invloed van de apostel Paulus op het Hellenisme aan te tonen. Het boek
eindigt met een nieuw standpunt van De Graaff ten aanzien van Augustinus.
In een volgend boek hoopte hij deze metahistorie voort te zetten voor de
Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. In kleine kring deelde hij mee, dat zijn
inzicht in deze perioden zich verder ontwikkeld had.
|
|
|
Het voorgaande is slechts een aanduiding van het centrale
thema van het werk van dr De Graaff. Wil men zijn werk enigszins recht
doen dan is een uitvoerig artikel of misschien een boek nodig. Duidelijk
is dat het hier gaat om een oorspronkelijk en zelfstandig denker,
wiens werk een eenheid vormt. Steeds gaat het, van Heidegger tot Hellas,
om de Macht die de Westerse cultuur beheerst en om Jezus de Verborgene,
de Zoon van de God van Israël. Betrouwbare kennis over Jezus kan
slechts gevonden worden in de Bijbel; kennis over de Geest die het
Avondland beheerst dient verkregen te worden uit de Europese literatuur,
kunst en wetenschap. Voortdurend valt op hoe serieus De Graaff zijn
kennisbronnen nam. Een tekst uit de tiende eeuw, een passage van
Descartes, Kant of Hegel, een schilderij van Jeroen Bosch, een symphonie
van Beethoven werden even zorgvuldig geëxegetiseerd als een bekende of
onbekende tekst uit de Bijbel. Ook bij een oorspronkelijk denker mag de vraag gesteld
worden wiens invloed hij heeft ondergaan en onder wiens invloed zijn
opvattingen zich in de loop van zijn werk hebben gewijzigd. Dr De Graaff
noemde zelf als zijn enige echte leermeester prof. dr A.H. de Hartog
(1869-1938), maar verwijzingen naar hem komen in het werk van De Graaff
zelden voor. In Als goden sterven is de invloed van Martin Buber
merkbaar, al wees hij reeds daar diens 'Zwei Glaubensweisen' af.
Permanente invloed lijkt De Graaff slechts te hebben ondergaan van
Nietzsche, Heidegger - in het bijzonder diens visie op de techniek - en
van het Joodse denken. Diepgaande veranderingen in visie, en dus
perioden, zijn er in zijn werk niet aan te wijzen. Dit neemt niet weg,
dat ieder, die hem ontmoette, onder de indruk kwam van zijn openheid en
ontvankelijkheid voor nieuwe kennis en opvattingen. Wie kritisch is ten
aanzien van de moderne cultuur, dient voortdurend nieuwe feiten op te
merken en te interpreteren en derhalve steeds bereid te zijn vroegere
meningen te herzien. Zijn centrale visie heeft De Graaff echter niet
veranderd: de Westerse cultuur werd beheerst door een hogere Macht, die
reeds eeuwen bezig is zich aan die cultuur te onttrekken om te worden
vervangen door een duistere Macht. Redding kan alleen komen van de God
van Israël, waarvan Pascal spreekt in diens Mémorial.
|